Tranen bij een boek

Mensen mogen graag medemensen observeren. Schrijvers hebben die neiging geprofessionaliseerd. Zo kunnen ze hun boeken werkelijkheidsgetrouw schrijven. Maar natuurlijk blijven ze ook gewoon nieuwsgierig en dan in het bijzonder naar het gedrag van lezers. Vooral in de trein valt er veel te zien en zelden zit je zo dicht bij een lezer. Maar het observeren is wel millimeterwerk, want lezers zijn doorgaans niet erg beweeglijk en zwijgzaam. Je moet het hebben van non-verbaal gedrag: een mond die open zakt, een zucht, een glimlach.

Heel bijzonder moet het zijn als je iemand ziet die een boek leest dat je zelf geschreven hebt. Dan is het niet alleen nieuwsgierigheid, maar ook een poging eenzaamheid te doorbreken. Schrijven is immers communiceren met mensen die je niet ziet en die geen antwoord geven. Carmiggelt kreeg ooit zo’n lezer tegenover zich. De man las een kronkel, at een broodje, morste een sliert jam op het boek en liet het tenslotte ook nog achter in de trein. Misschien maar goed dat ik mijn lezer dus nog nooit zag. Soms droom ik er wel van: dan stel ik me voor hoe hij op zijn zolderkamertje zit te lezen. Het is een loodgieterszoon uit Hengelo; hij heeft voor mijn boek gespaard. In Korea zie ik in de metro warempel een meisje met De Peperdans van Panzibas. En die Israëlische soldaat in het pantservoertuig, hij vergeet toch niet het boordkanon!

Natuurlijk ontmoet ik wel eens lezers, maar dan is de reactie toch nog achteraf. Het blijft mooi, daar niet van, vooral als het een bekentenis is. Zo verklapte een bibliothecaresse uit Drenthe me een geheim rond het boek De Circusfietser. Er komt in het boek een jongen voor die het verschrikkelijke woord axolotl kent. Als je het luid op straat roept rommelt het als de donder en moeders schrikken ervan. De toch zo beschaafde bibliotheekvrouw bekende dat zij het had uitgeprobeerd: uitbundig axolotl roepend was ze door het dorp gerend.

Uit de tweede hand hoorde ik van huilende lezers. Een Vlaamse student schreef me: “Mijn lief zegt dat zij in haar jeugd weende bij Het Peergeheim. Ach, meneer, zend mij dat boek, opdat ik die tranenvloed vol onschuld nog eens kan oproepen.” Ook was er een Française in mantelpakje die met hetzelfde boek gesignaleerd werd in een vliegtuig. Is het niet prachtig als een harde zakenvrouw, een executive vice president, zachtjes snikt bij jouw tekst? Natuurlijk had ik het nog liever zelf gezien. Maar dat zou het opperste geluk geweest zijn en gelukkige schrijvers maken geen mooie boeken meer.

De column Tranen bij een boek is verschenen in het onderwijsblad Taal Lezen Primair. November 2007